Bewoners Tuinwijk Pompe-Rubbers mogen niets aan gevel veranderen
14/11/24
De gevels van de twaalf woningen in de Tuinwijk Pompe-Rubbers in de stationsbuurt zien er nog ongeveer hetzelfde uit als bij de bouw een kleine eeuw geleden. Omwille van de bescherming als geklasseerd dorpsgezicht mogen de bewoners niets aan het buitenaanzicht veranderen, al lijken de meesten dat niet heel erg te vinden.
Wat is het grote verschil tussen de bewoners van de woningen met pare en onpare nummers in de Nieuw-Rodelaan? Het zou zomaar een vraag kunnen zijn op een plaatselijke quiz. Wij geven meteen al het antwoord weg. Enkel de mensen van de huizen met onpare nummers kunnen zeggen dat ze achter een geklasseerde gevel leven. Het is intussen 28 jaar geleden dat Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant overging tot de bescherming van Tuinwijk PompeRubbers als dorpsgezicht.
Gat in de haag
Iedereen in de straat lijkt te weten wat de gevolgen zijn van het statuut van beschermd dorpsgezicht. ‘Ruim twee jaar geleden hebben we de woning gekocht. In de akte staat duidelijk vermeld dat we niets aan het uitzicht van de gevel mogen veranderen’, zegt bewoonster Caroline Everaerts. ‘Bij het vernieuwen van de voordeur en de ramen aan de voorzijde moesten we kiezen voor de bestaande materialen en vormen. Dat heeft ons wat extra gekost. Weet je dat we ook de haag moeten behouden? Al vind ik dat niet erg.’
En het mag niet gelijk welke haagsoort zijn, zo vult bewoner Salim Medghoul aan. ‘Het moet om liguster gaan. Iedereen is hier van goede wil, al is het niet de gemakkelijkste soort om te doen groeien. Ik heb achteraan in de tuin wat moeilijkheden, het gat in de haag is er het bewijs van. Aan de straatkant is de haag wel goed opgeschoten. Wat ik van het geklasseerde karakter van de gevels vind? Ik vind het een goede zaak dat het uitzicht daardoor bewaard blijft. De straat hier heeft karakter, daar houden we van. Het was een van de redenen waarom we het huis hebben gekocht. De beschermde status maakt dat dat karakter behouden blijft. Ik weet natuurlijk wel dat destijds voor een uniforme stijl gekozen is omdat bouwen zo sneller gaat en minder kost. Of er ook nadelen zijn aan een geklasseerde gevel? Die heb ik nog niet ondervonden, al heb ik de ramen en deuren nog niet moeten vervangen. Ik zie weinig nadelen, behalve misschien op het vlak van energiezuinigheid. De voorgevel voorzien van buitenisolatie zal niet kunnen, denk ik.’
Twaalf bediendewoningen
Over de geschiedenis weten sommige bewoners wat flarden. Zo situeert Salim de bouw van zijn woning in de late jaren twintig van de vorige eeuw. ‘Op dat moment waren er enkel maar velden tussen hier en het station, zo vertelde een intussen overleden bewoonster. Zij heeft hier haar hele leven gewoond.’
De tijdsaanduiding van Salim komt overeen met wat onderzoekers van het Agentschap Onroerend Erfgoed hebben kunnen achterhalen. Architecten Antoine Pompe en Paul Rubbers, naar wie de wijk is genoemd, richtten in januari 1925 samen met een aannemer een tijdelijke vennootschap op om het woonproject mogelijk te maken. Met hun drieën hadden ze tussen de Zoniënwoudlaan, de Driesbosstraat en de Nieuw-Rodelaan (de vroegere Verbindingslaan) een min of meer rechthoekig, aaneengesloten bouwblok van circa 45 are aangekocht.
De drie vennoten wilden er woningen neerpoten, met als doel ze achteraf te verkopen of verhuren. ‘Het terrein, met een gunstige ligging vlak bij Brussel en op loopafstand van het station, maakte deel uit van de verkaveling Nieuw-Rode die circa 1914 tot stand kwam op initiatief van effectenmakelaar Michot. Deze zone grenzend aan de stationswijk was pas in 1914 ontsloten door de aanleg van de Zoniënwoudlaan, die het station met de Middenhut verbond. Tot dan was deze noordoostelijke strook van de gemeente op enkele hoeves na vrijwel onbewoond’, zo stellen onderzoekers Veerle De Houwer en Greta Paesmans van het Agentschap Onroerend Erfgoed. ‘De groep van twaalf bediendewoningen zou de aanzet vormen van een intensieve verkaveling die in de jaren 50 haar hoogtepunt bereikte.’
De woningen zijn opgedeeld in een groep van vier, twee en vijf woningen, met ook nog een vrijstaand huis op een achterliggend perceel met een privéwegje ernaartoe. ‘De elf woningen aan de straat zijn voorzien van een voor- en achtertuin, twee bouwlagen, een kelderen zolderverdieping. De plattegrond van het gelijkvloers omvat een hal, salon, woonkamer en keuken met berging. En op de verdieping drie kamers en een badkamer.’
Nog volgens onderzoek van Onroerend Erfgoed dateren de bouwaanvragen uit 1925 en 1926, en werd de volledige reeks van twaalf woningen in 1927 in één keer geregistreerd in het kadaster. ‘Onder de eigenaars vinden we een ingenieur, een scheikundige, een bediende en een ‘divisie-overste aan den ijzeren weg’, wat klopt met de omschrijving van de woningen als bediendewoningen’, weten onderzoekers De Houwer en Paesmans.
Pottelbergse pannen
Dat de woningen er zeer gelijkaardig uitzien heeft mee gezorgd voor de bescherming, al was dat zeker niet waarom de architecten voor die aanpak kozen. ‘Om de kostprijs te drukken werden voor iedere woning dezelfde materialen gebruikt: rode baksteen van Bilsen en gele Belvédèresteen, al dan niet afgewisseld met een crepilaag voor de muurvlakken, geschubde leien voor de bekleding van de erkers en rode Pottelbergse pannen voor de sterk overkragende en afgesnuite, zwak hellende daken. Ook het buitenschrijnwerk is uniform.’
Toch zijn er hier en daar verschillen merkbaar. ‘Dat heeft te maken met het moment van de bescherming als dorpsgezicht’, zegt Muriel Jacobs, die al ruim veertig jaar in de straat woont.
‘Sommige voormalige eigenaars hebben nog voor die periode aanpassingen doorgevoerd, zoals raamkozijnen in pvc. Dat mag sinds de bescherming niet meer. Ramen en deuren moeten in hout zijn. Ik ben daar voorstander van. Zelf heb ik de woning binnenin ook zeer authentiek gelaten, al mogen we daar wel doen wat we willen.’
Daar plaatst bewoner Jean Walmacq, de eigenaar van de woning helemaal rechts in de huizenrij, wel een kanttekening bij. ‘Mijn onlangs overleden vrouw, die hier vroeger met haar eerste echtgenoot heeft gewoond, wou beneden een slaapkamer inrichten. Daar kreeg ze geen toestemming voor, zo vertelde ze me. Want dat was niet hoe architect Pompe het bedoeld had, zo kreeg ze toen te horen’, vertelt Jean. ‘De geschiedenis van deze tuinwijk boeit me wel.
Het ontbrak destijds aan huizen voor de middenklasse in Sint-Genesius-Rode. De arbeiders hadden hun rijwoningen, de bourgeoisie haar grote woningen. Hier konden de bedienden dan terecht. Dit was het nieuwe Rode. Vandaar ook de naam van de straat. Het is hier nog altijd aangenaam wonen. De voorzijde van het huis hebben we al die jaren zo gelaten. Omdat het huis wat krap was, hebben we achteraan nog een stuk bijgebouwd. We waren niet de enige in de straat die dat hebben gedaan. Dat vormde geen probleem.’
Tekst: Jelle Schepers
Foto: © Tine De Wilde
Uit: buurten november 2024